5 benaderingen van basisinkomen en een eenvoudig belastingstelsel – het kan wel!

Een basisinkomen gecombineerd met een simpel belastingstelsel is op korte of middellange termijn echt wel betaalbaar als we dat willen invoeren. De netto-kosten zijn, ook bij duurdere varianten op te brengen als we een paar jaar de tijd nemen om een nieuw stelsel in te voeren.

In Elsevier d.d. 14-9-2019 staat op blz. 44/47 een artikel van Wouter Keller met als titel Makkelijker kunnen we het wél maken! Er is ook een digitale versie op internet.
Hij stelt een nieuw belastingstelsel voor met  een standaardtoelage voor ieder huishouden, afhankelijk van de gezinssamenstelling, plus een vlaktaks.
De standaardtoelage is afhankelijk is van de samenstelling van het huishouden en  verder onvoorwaardelijk.
Op de VBi-site heb ik daarna laten zien dat die afhankelijkheid van het huishouden de enige belangrijke afwijking is van een individueel basiskomen zoals de Vereniging Basisinkomen dat voorstaat (Standaardtoelagen en vlaktaks, een goede stap naar basisinkomen?).

Onderstaand verken ik met technische hulp van Wouter Keller hoe dit idee zich verhoudt tot een paar andere benaderingen gelieerd aan basisinkomen.

We kiezen daarvoor de o.a. door FNV-UG gepropageerde benadering om iedere volwassene een bedrag conform de AOW te geven,  de benadering Basisinkomen 2.0 conform het persbericht van de VBi uit maart 2019, en een benadering waarbij iedere volwassene een basisinkomen van € 1.200 per maand krijgt.
In totaal presenteren we 5 benaderingen:

  • De benadering van Wouter Keller zoals in het artikel in Elsevier (E4WK)
  • Een gestileerde variant hiervan (gWK), waarin de bedragen zijn  afgerond op tientallen en een bedrag per kind wordt gehanteerd van € 250 per kind maand (dus € 500 voor 2 kinderen)
  • Een gestileerde berekening op AOW-hoogte (gAOW), met  een afronding van de huidige bedragen voor de AOW (€1.288 voor alleenstaanden, € 887 per samenwonende).
    FNV-UG spreekt zich niet uit over basisinkomen voor kinderen, we werken in deze benadering met bedrag  € 100 per kind (iets meer dan de huidige kinderbijslag).
  • De benadering volgens het persbericht Basisinkomen 2.0 (BI20) met een individueel basisinkomen van € 600, een bedrag per huishouden van € 600 en een bedrag per kind van € 300.
  • Een simpel individueel basisinkomen (SBI) van € 1.200 per maand, plus een bedrag er kind van € 200.

In Elsevier is gerekend met 4 typen huishoudingen, die worden in het vervolg ook gehanteerd.

Voor het rekenwerk in de 5 benaderingen en de 4 typen huishoudingen  geldt dan dat de huishoudens in totaal de volgende bedragen per maand krijgen:

alleenst.  0 k.alleenst. 1 k.paar 0 k.paar 2 k.
E4WK1.4341.8791.9032.328
gWK1.4401.6901.9102.410
gAOW1.2901.3101.7802.380
BI201.2001.5001.8002.400
SBI1.2001.4002.4002.800

Daarbij zij opgemerkt dat de ontwerpers van de 5 benaderingen verschillend omgaan met extra voorzieningen zoals die er nu zijn (heffingskortingen, toeslagen, hoge uitkeringen en aftrekposten:

  • In de benaderingen van Wouter (E4WK en gWK) worden de extra voorzieningen in principe helemaal afgeschaft
  • Bij de FNV loopt de discussie nog over de uitwerking van gAOW, dus ook over de extra voorzieningen. Die zijn niet meegenomen in de berekeningen
  • Bin BI20 is expliciet uitgangspunt dat minima er niet op achteruitgaan. Dat betekent in elk geval dat een aantal hoge uitkeringen (bijv. ivm invaliditeit) en de huurtoeslag blijven bestaan, die evenmin zijn meegenomen in de berekeningen
  • Bij het individuele SBI zouden extra voorzieningen in principe niet nodig zijn.

Ter onderbouwing een tabelletje waarin we de verschillende benaderingen (behalve die in Elsevier)  weergeven in de grootheden BI (basisinkomen), HT (huishoudtoeslag, soms ook wel woontoonslag genoemd) en KI (kindinkomen). Zie het linkerdeel van onderstaande tabel.

met huishoudtoeslagmet alleenstandentoeslag
BIHTKIaBIATKI
gWK470970250855485250
gAOW490800100890400100
BI20600600300900300300
SBI1.2002001.200200

Dezelfde bedragen per maand  gelden ook als je werkt met een ander BI en een alleenstaandentoeslag AT, zie het rechterdeel van de tabel.

De bedragen links en rechts ogen heel anders en de kans is aanwezig dat mensen zich anders gedragen in een systeem met een huishoudtoeslag voor alle huishoudens dan wanneer alleen alleenstaanden recht hebben op een toeslag. De  discussie daarover  is zeker interessant, maar blijft hier terzijde omdat mathematisch gezien de systemen naar elkaar kunnen worden omgezet.

Voor de mathematici: de samenhang van deze twee varianten in formules: HT = 2 * AT, BI + AT = aBI en KI is in beide systemen hetzelfde.

De berekeningen zijn voor zes inkomensgroepen (bijstand, minimumloon, halfloon, modaal, 2*modaal, 4*modaal) op dezelfde manier gemaakt als voor het artikel in Elsevier, uiteraard behalve voor de hierboven genoemde bedragen per maand.
Dus vlaktaks 50 % voor ander inkomen met een top van 60 % voor  de inkomens boven de € 4.661 per maand, tarieven juli 2109.

Bij alle gemaakte berekeningen geldt het voorbehoud dat ook in het artikel in Elsevier is gemaakt: de berekeningen gelden alleen voor werknemers en uitkeringsontvangers, dus niet voor AOW en/of zelfstandigen. Verfijndere berekeningen  door bijvoorbeeld het CPB zijn wenselijk.
Maar dat voorbehoud geldt voor de 5 benaderingen op dezelfde manier, dus de verschillen de tussen uitkomsten per benaderingen zijn zeer indicatief.

Uitkomsten

De uitkomsten van de 24 groepen (4 gezinstypen maal 6 inkomenshoogtes) zijn voor alle 5 de
benaderingen weergegeven in de bijlage bij de PDF-versie van dit artikel. Bedenk daarbij dat de eerder genoemde extra voorzieningen niet zijn meegenomen, net als in het artikel van Wouter Keller. Het enige verschil tussen de 5 scenario’s zijn dus de bedragen voor de vier gezinstypes.

Wat in de eerste plaats opvalt is dat de kosten wel mee vallen. Soms zie je berichten waarbij gestart wordt met bruto-kosten van basisinkomen in de orde van € 150 miljard. Het tabelletje van de netto-kosten van deze 5 benaderingen oogt heel anders:

benaderingE4WKgWKgAOWBI20SBI
netto-kosten in € miljard3,74,6-10,6-2,8312,89

Het verschil in kosten tussen de oorspronkelijke en de gestileerder benadering van Wouter Keller is niet zo groot.
Dat de staat geld overhoudt bij de benaderingen gAOW en BI20 is niet zo gek – in deze berekeningen is er immers geen rekening mee gehouden dat de bedenkers van de benaderingen een deel van de extra voorzieningen (vooral toeslagen, maar soms ook een deel van de uitkeringen) in stand wil houden. Daar is dan dus budget voor beschikbaar zonder dat dat meteen elders gezocht moet worden.
Zelfs de meerkosten van een individueel basisinkomen (SBI) van € 1.200 zijn te overzien.
In deze berekeningen is geen rekening gehouden met secundaire effecten (meer of minder arbeidsparticipatie, meer ontplooiingskansen voor kleine bedrijfjes, minder stress en dus minder ziektekosten, wijziging in de woonwensen en dus de huisvestingskosten, etc.) die ongetwijfeld wel op zullen treden.
Dat zijn variabelen waarover nog maar heel weinig informatie beschikbaar is.

Bij de mutaties in de koopkracht vallen een paar dingen op:

  • Bij alle benaderingen gaan vooral de middengroepen (minimumloon, halfloon en modaal) er op vooruit. Dat was ook de bedoeling; die groepen moeten uit de armoedeval en voor hen moet werken weer lonen.
  • Bij alle benaderingen moeten de rijkeren (vooral 4 x modaal, maar in mindere mate ook 2 x modaal, wat inleveren). Dat lijkt ons rechtvaardig gezien de gunsten die juist zij in de vorige decennia hebben gekregen, maar het zal ongetwijfeld politieke weerstanden oproepen.
  • De grootste daling in koopkracht doet zich voor bij alleenstaanden met bijstand en 1 kind, zowel voor de gestileerde AOW (gAOW, -26 %) in de individuele benadering (SBI, – 25 %). Voor die groep bestaan op dit moment veel aanvullende voorzieningen.
  • In alle benaderingen (behalve bij die in Elsevier) verliezen alleenstaanden meer koopkracht dan paren. Ook dat is te verwachten, de relatief gunstige behandeling van alleenstaanden in de huidige systematiek wordt in de andere benadering aangepast.
    Dat kan overigens betekenen dat juist voor alleenstaanden wel extra voorzieningen nodig zijn, met alle plussen en minnen die dat met zich meebrengt.
    Dat kan zelfs het geval zijn in de BSI-benadering (€ 1.200 per individu).

Het belangrijkste nadeel van een extra voorziening is dat deze geheel of gedeeltelijk wegvalt als de reden (bijvoorbeeld ziekte of alleen wonen) van die voorziening verdwijnt. Dat geeft een armoedeval en/of druk (inclusief pogingen tot fraude) om de reden van de voorziening feitelijk of op papier in stand te houden.

Conclusie

Een basisinkomen gecombineerd met een simpel belastingstelsel is op korte of middellange termijn echt wel betaalbaar als we dat willen invoeren. De netto-kosten zijn, ook bij duurdere varianten op te brengen als we een paar jaar de tijd nemen om een nieuw stelsel in te voeren.
Daarbij zouden ook tijdelijke overgangsmaatregelen getroffen kunnen worden voor degenen die er in de nieuwe systematiek op achteruit gaan.

Cruciaal is wel welke keuzes we in de uitvoering maken.
In hoofdzaak betekent dit dat er twee lastige vragen beantwoord moeten worden:

  • Houden we in de nieuw systematiek rekening met de samenstelling van een huishouden of kiezen we voor een benadering per individu?
  • Houden we een aantal extra voorzieningen in stand voor degenen die (structureel of tijdelijk) tekort komen in het nieuwe stelsel, terwijl ze geen mogelijkheid hebben op ander wijze extra inkomen te verwerven?

Daarbij is ook duidelijk dat hoe hoger we het basisinkomen kunnen bepalen, hoe minder relevant de vragen worden.

Reyer Brons, oktober 2019
met veel dank aan Wouter Keller voor het maken van de berekeningen

 Zie ook bij de PDF-versie van dit artikel met als bijlage de uitkomsten van de berekeningen.

……………..