Basisinkomen en Antroposofie

Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter, naarmate de enkeling minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn prestaties, dat wil zeggen, naarmate hij meer daarvan aan zijn medewerkers afstaat en naarmate meer van zijn behoeften niet uit eigen prestaties, doch door de prestaties van de anderen worden bevredigd. (Sociale hoofdwet, Rudolf Steiner.)

Goetheanum, Dornach, Zwitserland, internationaal centrum voor antroposofie

Onderstaande tekst is gebaseerd is op een presentatie die Ad Planken op 19 november 2019 heeft gehouden in Driebergen-Zeist voor de deelnemers aan de ‘Antroposofie in Gesprek’- avond.

Van oudsher was de hulp aan ‘minderbedeelden’ afhankelijk van charitatieve instellingeng respectievelijk initiatieven. Na de tweede wereldoorlog werd dit door de regering overgenomen door maatregelen te treffen, zoals het invoeren van de AOW  en de bijstand. Deze bleken niet voldoende om de nood aan de (economische) onderkant van de samenleving te lenigen. Het idee van de mogelijkheid van basisinkomen nam in de tachtiger jaren van de vorige eeuw een vlucht en werd door verschillende initiatieven en partijen gepropageerd. Een daarvan was BIEN – toen het Basic Income European Network, later omgedoopt tot Basic Income Earth Network, toen er zich voorstanders uit andere continenten bij aansloten. De Vereniging Basisinkomen (VBi) is een zusterorganisatie van BIEN.

De criteria waar het concept ‘basisinkomen’ aan moet voldoen

inkomenszekerheidDe criteria waar het concept ‘basisinkomen’ volgens BIEN en VBi aan moet voldoen, zijn dat het op individuele basis moet worden gegeven, aan iedereen, en zonder voorwaarden. Later is daar door met name de Duitse zusterorganisaties het criterium “hoog genoeg” aan toegevoegd en door de andere Europese zusterorganisaties overgenomen.

Over deze criteria is nog wel het een en ander te zeggen.

Het criterium iedereen bezorgt de meeste mensen kopzorgen. Zou het om het invoeren van een basisinkomen over de hele wereld gaan, dan was dit niet zo moeilijk. Als de invoer in eerste instantie en voor onbepaalde tijd tot Nederland beperkt wordt of tot Europa, dan is de vraag wie daar allemaal voor in aanmerking komen. Alle immigranten ook? Slechts vanaf een bepaalde leeftijd? Ook de mensen die voldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien?
Voor dit laatste wordt gepleit om enerzijds discriminatie van degenen die een basisinkomen ontvangen te voorkomen, anderzijds om de regelgeving rondom de huidige bijstand – die door iedereen als een lappendeken en last wordt ervaren – te vereenvoudigen. Ook in regeringskringen is men ervan overtuigd dat deze regelgeving op de schop moet.

Ook het criterium onvoorwaardelijk heeft o.a. als doel de regelgeving te vereenvoudigen.
Dit laatstgenoemde criterium blijkt bij nadere beschouwing niet zo onvoorwaardelijk te zijn.
Je moet in Nederland (of Europa) aan bepaalde eisen voldoen wil je ervoor in aanmerking komen: je leeftijd en de duur van je verblijf ter plekke met name. In het kader van ‘het’ basisinkomen gaat het echter om de bedoeling dat inkomen, gezinssamenstelling en het al dan niet hebben van betaald werk er geen invloed op zullen hebben. Tevens dat er geen verplichting komt om naar betaald werk te zoeken.


Motieven voor de invoering van basisinkomen

De motivatie voor het oprichten van BIEN was primair de bestrijding van armoede respectievelijk solidariteit met de minderbedeelden in onze samenleving.
Met betrekking tot de motivatie van de voorstanders van basisinkomen’ geldt overigens “Zoveel hoofden, zoveel zinnen”. Naast de motieven bij de oprichting van BIEN worden meerdere punten genoemd, zoals discriminatie uit de wereld helpen en vereenvoudiging van regelgeving. Ook de gevolgen van de niet op te lossen werkeloosheid, het ontkoppelen van werk en inkomen en last but not least het recht op persoonlijke vrijheid.

Overeenkomsten met andere benaderingen

Rudolf Steiner

De relatie tussen de criteria en de motivatie van BIEN met de leus van de Franse revolutie Vrijheid, gelijkheid en broederschap” is zonder moeite te leggen.
In de samenleving kan je het streven naar deze kwaliteiten overal om je heen zien. Onder andere in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) en verschillende jongerenbewegingen.
Deze zijn ook vrij gemakkelijk te verbinden met de grondslag voor de driegelede samenleving in plaats van de eenheidsstaat waarin wij nu leven, zoals de grondlegger van de antroposofie Rudolf Steiner deze ongeveer een eeuw geleden als oplossing voor de sociale problemen naar voren heeft gebracht (o.a. GA 23, pag. 87 en GA 83, pag. 279)[i].
In zo’n driegelede van de samenleving staat een – naast het economische leven – op zichzelf staand en zelfscheppende rechtsorganisatie en een geestesleven dat zich onafhankelijk van deze beide spontaan kan ontwikkelen. De eerste twee met eigen wetgevende en bestuurlijke organen. Dit zou ervoor moeten zorgen dat de overheersing van het economisch leven over de beide andere gebieden en de schadelijke gevolgen hiervan een halt wordt toegeroepen. De vrijheid van het geestesleven staat hierbij voorop. In dit gebied gaat het om het individu. In het economisch leven is het principe van broederschap leidend. Hier gaat het om de samenwerking van alle leden van de gemeenschap. In het rechtsleven heerst gelijkheid van iedereen en gaat het om het bemiddelen bij conflicten tussen deze geledingen.

Zie tabel 1 waarin belangrijke kenmerken van deze 4 benaderingen naast elkaar gezet zijn.


Basisinkomen
Franse revolutie UVRM Driegeleding Steiner
Individueel Vrijheid Vrijheid van meningsuiting Geestesleven
Iedereen Gelijkheid Gelijk in waardigheid en rechten Rechtsleven
Armoedebestrijding
Solidariteit
Broederschap Solidariteit Economisch leven

Tabel 1. Vergelijking 4 benaderingen

Nadere beschouwing van de achtergrond van de roep om invoering van ‘het’ basisinkomen

Het idee van het basisinkomen ontstond gedurende de negentiende eeuw ten einde het lot van de noodlijdende mensen te verbeteren. Het overvleugelde de roep dat mensen eerst ontwikkeling bijgebracht zou moeten worden voor deze verbetering tot stand zou kunnen komen.
Niemand kan iets hebben tegen pogingen om het lot van de noodlijdende mensen te verbeteren.

We kunnen echter op onze vingers natellen dat geen van deze pogingen zoden aan de dijk zouden zetten als zij binnen hetzelfde denkkader zouden blijven als die van waaruit de huidige toestand (zoals Steiner dat een eeuw gelden zelf formuleerde) is voortgekomen, namelijk: “Hoe richten we de samenleving zo in, dat iedereen zelf van de opbrengst van zijn arbeid kan genieten?” (GA 34, pag. 211)
Duidelijk is dat het juist om het tegenovergestelde zou moeten gaan, namelijk om een levenshouding die gebaseerd is op wat Rudolf Steiner noemt de sociale hoofdwet (GA-34 pag. 213). Deze luidt als volgt:
“Het welzijn van een geheel van samenwerkende mensen is des te groter, naarmate de enkeling minder aanspraak maakt op het resultaat van zijn prestaties, dat wil zeggen, naarmate hij meer daarvan aan zijn medewerkers afstaat en naarmate meer van zijn behoeften niet uit eigen prestaties, doch door de prestaties van de anderen worden bevredigd.”

In grote trekken zit dit verweven in de christelijke moraal, die de basis vormt voor de waarden en normen in onze samenleving. Alles wat binnen een samenleving tegen deze wet ingaat zal op den duur tot nood en ellende leiden. Het gaat er niet om deze wet als een algemeen geldend moreel richtsnoer te hanteren of om deze zo op te vatten dat iedereen in dienst van zijn medemens werkt.
Het gaat erom zulke voorzieningen in het leven te roepen, dat niemand aanspraak kan maken op de vruchten van zijn eigen arbeid, maar dat deze zo compleet als mogelijk de gehele samenleving ten goede komt. Zelf wordt hij op zijn beurt door het werk van zijn medemensen in zijn levensonderhoud voorzien.

Op deze manier wordt het (voor je medemens) werken en het ontvangen van een bepaald inkomen twee van elkaar gescheiden zaken zijn (GA-34 pag. 213).

Het verband tussen de motieven voor basisinkomen en de driegeleding van het sociale organisme

Eerder in dit artikel zijn een aantal motieven genoemd voor de invoering van basisinkomen, zoals:

  1. Vrijheid
  2. Discriminatie uit de wereld helpen
  3. Armoedebestrijding
  4. Solidariteit met de minderbedeelden in onze samenleving
  5. Ontkoppelen van werk en inkomen
  6. Vereenvoudiging van regelgeving

Deze motieven kunnen zondermeer met de driegeleding van het sociale organisme in verband gebracht worden. Voor het 4e en het 5e argument is dat hierboven duidelijk uiteengezet,
In het kader van het realiseren van ‘het’ basisinkomen wordt met vrijheid bedoeld dat er geen sprake meer hoeft te zijn van loonslavernij, het onder de plak zitten van partners die in alles de dienst uit willen maken of een loopbaan onder dwang van de noodzaak geld te moeten verdienen. Binnen het concept van de driegeleding gaat het om innerlijke en uiterlijke vrijheid met betrekking tot het denken, mening hebben, geloof. Hiertoe moet de mens zichzelf ontwikkelen door zich los te worstelen uit de vooropgestelde meningen en vooroordelen zoals hij[ii] die met de paplepel binnen heeft gekregen.

Armoedebestrijding en tegengaan van discriminatie kan door het ontvangen van basisinkomen worden gerealiseerd, evenals vereenvoudiging van regelgeving.
Hoe dit er praktisch uit zou kunnen zien heeft Rudolf Steiner in zijn boeken en voordrachten beschreven.

Slot

Het is duidelijk dat onze welvaart des te groter zal zijn naarmate er minder sprake is van egoïsme. Bij het tot stand brengen van zo’n samenleving zijn we afhankelijk van het overwinnen daarvan.
Voor dit het geval kan zijn moet er volgens Steiner wel aan een bepaalde voorwaarde zijn voldaan. Het werk moet zinvol zijn. Zowel voor de persoon zelf als voor de samenleving. Als iemand voor de samenleving werkt dan is het nodig dat hij kan beleven dat die samenleving waardevol is. Dit kan alleen als die samenleving meer is dan een min of meer onduidelijke verzameling van mensen. Een gemeenschap zijn, waar iedereen deel van uit maakt (GA 34, pag, 214).
Een samenleving waarvan iedereen vindt, dat die goed is en waar iedereen deel van wíl zijn. Dit kan alleen als die samenleving een niet-materialistisch ideaal heeft en ieder lid ervan – van hoog tot laag – wil bijdragen aan het bereiken ervan. Mensen moeten in de gelegenheid gesteld worden om vanuit hun innerlijke impulsen het werk te kiezen wat zij gaan doen (GA 34, pag. 215). Iedereen moet de kans krijgen vrijwillig te doen waar hij zich overeenkomstig zijn talenten en vaardigheden en kracht toe voelt geroepen. Alleen als de meerderheid op zo’n manier over de samenleving denkt zou het kunnen lukken uit de misère te komen waardoor we nu streven naar een basisinkomen.

Zoals gezegd: in grote trekken zit dit verweven in de christelijke moraal, die de basis vormt voor de waarden en normen in onze samenleving. Het krijgt door antroposofie (= geesteswetenschap van de geschiedenis en ontwikkeling van de mens en wereld en alles wat daarbij komt kijken) meer inhoud.
Door opvoeding en onderwijs kunnen mensen in staat worden gesteld om dit sociale denken te ontplooien, zodat de mensen open en vrij worden en niet meer vanuit bepaalde vooropgezette meningen de oplossing zoekt in het creëren van werk voor de werklozen, maar dit door hen zelf laten bepalen (GA 56; pag. 249). Het komt niet aan op het verschaffen van werk, maar op het verrichten van werk waar de gemeenschap of individuen van laten merken dat zij er behoefte aan hebben.

Zo gezien kunnen we het streven naar de invoering van ‘het’ basisinkomen beschouwen als een stap op weg naar een samenleving als hierboven omschreven.

Adriaan Planken
ingekort door Reyer Brons
Januari 2020

[i] “GA …, pag. …” staat overal voor de verwijzing naar de betreffende delen van de Rudolf Steiner Gesamtausgabe (https://www.steinerverlag.com/de/rudolf-steiner-gesamtausgabe/), voor de Nederlandse vertaling https://steinervertalingen.nl/.

[ii] Overal waar hij of zijn staat wordt ook zij of haar bedoeld.

………