De preek van een leek over: “economie & basisinkomen”

Doordat een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen voor koopkracht zorgt, wordt de druk op werkgelegenheid geringer. De drang en dwang naar werkgelegenheid zal afnemen. Immers, bij stagnatie van werkgelegenheid blijft de koopkracht gewaarborgd. Werklast wordt dan meer werklust. Naast welvaart krijgen welzijn en werksfeer dan meer impact. Hierdoor zal er minder burn-out en overspannenheid optreden.
Alleen zij die naast het basisinkomen meer inkomen willen, zullen zich dan op de arbeidsmarkt melden. Dit zal de positie van werknemers versterken. De angst voor werkeloosheid zal geringer worden.

de kracht van het denken zit in de verandering van gedachten

Nu ik AOW ontvang, ervaar ik wat een onvoorwaardelijk basisinkomen betekent, o.a. voor mijn koopkracht. Welk maatschappelijk belang is hiermee gediend en waarom nu pas, zijn vragen die gesteld moeten worden. Mijn uitgangspunt is dat wereldwijd en generaties lang ieder mens een menswaardig bestaan behoeft, zowel lichamelijk als geestelijk. Dit vraagt om een samenleving waarin men dit elkaar gunt en waarin afgunst en wantrouwen tot een minimum beperkt blijven. De primaire levensbehoeften van elk mens zijn geborgenheid, gemoedsrust en voldoening. Dit ten behoeve van een goede gezondheid, gezelligheid en gemak. Kortom, voldoende bestaanszekerheid waarin volop van het leven genoten kan worden. Hiervoor zijn talrijke activiteiten noodzakelijk, ook economisch. Onze overheid en de politiek spelen daarbij een doorslaggevende rol, binnen een democratische samenleving. Nut en noodzaak van een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen wordt hierna nader toegelicht aan de hand een 10-tal vragen.

Vraag 1. Wat is economie?

Economie is een begrip, zoals vrede en liefde. Iedereen denkt te weten wat het is, maar iedereen vult het anders in. Maar wat gebeurt er feitelijk als de economie plat ligt, niet meer groeit of stagneert? Om hier antwoord op te kunnen geven, moet eerst beseft worden dat de economie bestaat dankzij aanbod en afname van goederen en diensten. Aanbod stoelt doorgaans op productie en afname meestal op consumptie. Productie zorgt voor werkgelegenheid en consumptie vraagt om koopkracht. Distributie verbindt productie met consumptie en wordt vaak gedreven door marktwerking. Kortom, duidelijk is dat productie en consumptie beiden van belang zijn voor de economie en wederzijds afhankelijk zijn. Want zonder aanbod is afname onmogelijk en zonder afname is aanbod overbodig.

Vraag 2. Is economie een probleem?

Soms wordt economie gezien als het vermogen van een groep mensen om samen een probleem op te lossen. Daarbij moet beseft worden dat elk probleem in feite niets anders is dan een belangrijk verschil tussen wenselijkheid en werkelijkheid. Dit betekent dat elk probleem op drie manieren opgelost kan worden. Namelijk door de werkelijkheid aan te passen, door de wenselijkheid bij te stellen en/of door het belang van het verschil te relativeren. De laatste twee oplossingen zijn tussen de oren te realiseren, namelijk door anders te gaan denken. Bij de eerste oplossing moet een beroep gedaan worden op anderen. Dit vraagt om maatschappelijk draagvlak, ook politiek gezien.

Vraag 3. Is productie een probleem?

Productie van goederen en diensten is gewenst voor de economie. Het probleem is het belang van een verschil tussen de werkelijkheid en de wenselijkheid. Overproductie kan maatschappelijk ongewenst zijn, omdat het aanbod dan de afname overstijgt. Het overschot kan dan geëxporteerd worden naar ander landen, om daar geconsumeerd te worden. Echter, de milieuvervuiling die met overproductie gepaard kan gaan, is meestal moeilijker te exporteren. Anders gezegd, de shit blijft achter. Overproductie zorgt ook voor ergerlijke reclame, om zo de consumptie te stimuleren. Overproductie leidt sneller tot schaarste aan grondstoffen. Hierdoor kunnen de geproduceerde goederen duurder worden, waardoor de koopkracht eerder in het gedrang komt. Vaak blijkt dat de winst op productie grotendeels naar de kapitaal verschaffers gaat, in plaats van naar de arbeid verschaffers. Dit is maatschappelijk ongewenst, aangezien het leidt tot grotere vermogensverschillen en dus tot grotere verschillen in bestaanszekerheid.

Vraag 4. Is consumptie een probleem?

Consumptie van goederen en diensten is eveneens belangrijk voor de economie. Overconsumptie is echter ongewenst, vanwege o.a. volksgezondheid en verspilling. Doelgerichte belastingverhoging op consumptie kan een bijdrage leveren aan het verbeteren van volksgezondheid, milieu en klimaat. Gedacht kan worden aan een verhoging van de btw en/of accijnzen op ongezonde producten en op milieu en klimaat belastende goederen en diensten. Hierdoor worden de geproduceerde goederen echter wel duurder. Daarom moet er vanwege de koopkracht nagedacht worden over alternatieven. Een verlaging van de belasting op productie kan hieraan tegemoetkomen, omdat dit de goederen goedkoper kan maken. Hierdoor wordt de extra belasting op consumptie dan deels gecompenseerd.

Vraag 5. Hoe wordt economie gemeten?

Het CBS meet alle economische activiteiten samen aan de hand van het bruto binnenlands product (BBP). Dit is de totale toegevoegde waarde van alle goederen en diensten in een land binnen een bepaalde periode. De toegevoegde waarde drukt de essentie van het produceren uit, namelijk het toevoegen van waarde aan een goed. Blijkbaar wordt de essentie van het consumeren ondergeschikt geacht aan die van het produceren.
De economie groeit als het BBP toeneemt. En elk jaar economische groei betekent groei op groei. De groei is dan exponentieel. Als het BBP afneemt, stagneert de economie. Er is dan sprake van crisis.

Vraag 6. Is economische groei nodig?

Als de economie in een bepaald land jaarlijks groeit, dan is er elk jaar sprake van een toename van de totale toegevoegde waarde van alle goederen en diensten. Echter, niet alle bomen groeien tot in de hemel. En dus ook een exponentiële groei van de economie niet. Daarom is het onafwendbaar dat de economische groei uiteindelijk altijd een keer zal stagneren. Kortom, elk land krijgt een keer met een economische stagnatie te maken. Hoe ongewenst dit wellicht ook mag zijn.

Vraag 7. Wat levert economische groei op?

Zoals opgemerkt drijft de economie op aanbod en afname van goederen en diensten. Economische groei levert meer werkgelegenheid en dus meer koopkracht op. Echter, niet iedereen is in de gelegenheid om voldoende besteedbaar inkomen uit betaald werk te verkrijgen. Daardoor komt hun koopkracht in de knel. En dus ook hun deelname aan de economie door de goederen en diensten te consumeren. Onze overheid springt dan bij met een financiële ondersteuning. Dit gebeurt in de vorm van uitkeringen, ontheffingen, toeslagen, etc. Zoals bijvoorbeeld, de AOW voor gepensioneerden, de kinderbijslag voor kinderen, de studiebeurzen voor studenten en de sociale uitkeringen en WW voor werklozen, etc. Zelfs het financieel ondersteunen van ondernemers in coronatijd, om de loonkosten te kunnen betalen, kan gezien worden als een ondersteuning van de koopkracht van het personeel. Deze financiële ondersteuning van de overheid aan bepaalde groepen in de samenleving, kan gezien worden als een basisinkomen dat onder strikte voorwaarden wordt verstrekt. Alleen zelfstandigen en werknemers in loondienst komen hiervoor (nog) niet in aanmerking. Hun arbeid wordt zelfs belast. Daarom zou je hen “de gekke Henkies van onze samenleving” kunnen noemen.

Vraag 8. Hoe komt de overheid aan inkomsten?

Om bepaalde groepen in de samenleving financieel te kunnen ondersteunen heeft onze overheid inkomsten nodig. Deze worden o.a. verkregen door het heffen van diverse belastingen op de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten. Wat de productie betreft moet beseft worden dat deze berust op drie productiefactoren, nl. arbeid, kapitaal en grond/grondstoffen. Alle drie productiefactoren worden belast. Bijvoorbeeld, met loonbelasting op arbeid, winstbelasting op kapitaal en accijnzen op grondstoffen en producten. Ook de consumptie wordt belast met een bruto toegevoegde waarde (btw). Hierdoor worden de aangeboden goederen en diensten duurder. Aangezien de belastingen op productie veel omvangrijker zijn dan die op consumptie, is de overheid meer gebaat bij productie en werkgelegenheid dan bij consumptie en koopkracht. Het gevolg hiervan is dat de economie meer aanbod- dan afname-gestuurd wordt.

Vraag 9. Waarom wordt arbeid belast?

Voor onze overheid is werkgelegenheid van eminent belang, vanwege o.a. de belasting op arbeid. Tegelijkertijd wordt immers beweerd dat arbeid ook psychisch en sociaal van belang is. Waarom wordt de arbeid dan belast? Immers, loonbelasting op betaalde arbeid zorgt voor minder inkomsten en dus voor minder koopkracht. Dit tast de bestaanszekerheid van werknemers in loondienst aan, zodat er minder voldaan kan worden aan de primaire levensbehoeften. De overheid profiteert dus mee van de arbeid door anderen. Onze overheid kun je daarom asociaal en souteneur noemen.
Daarom moet de vraag gesteld worden wat er kan gebeuren als de overheid stopt met loonbelasting op arbeid. Arbeid wordt dan goedkoper voor werkgevers. Dit kan de werkgelegenheid stimuleren. Bijverdienen met zwart werk wordt dan minder aantrekkelijk. Reparatie van bestaande apparaten wordt aantrekkelijker. Dit leidt tot minder wegwerpartikelen en minder afval. De economie wordt dan makkelijker circulair, door hergebruik van grondstoffen. Kortom, afschaffen van loonbelasting is goed voor de economie, werkgelegenheid en koopkracht. Onze overheid moet dan haar inkomsten ergens anders mee binnenhalen. Dit kan door een verhoging van de belasting op de consumptie en op de productiefactoren kapitaal en grondstoffen. Het gevolg hiervan is dat de economie minder aanbod- en meer afname-gestuurd wordt.

Vraag 10. Liever een basisbaan dan een basisinkomen?

Een overheid die zorg draagt voor bestaanszekerheid van allen, kun je sociaal en barmhartig noemen. Dit kan met een basisbaan en/of een basisinkomen. Een basisbaan draagt bij aan de productie en een basisinkomen aan de consumptie van goederen en diensten. Beiden leveren ze dus hun bijdrage aan de economie.
Echter, de overheid kan moeilijk voor allen als werkgever optreden en zo een basisbaan garanderen. Een basisinkomen daarentegen kan wel voor iedereen georganiseerd worden. De organisatiekosten van een onvoorwaardelijk basisinkomen zijn wellicht zelfs lager dan de organisatiekosten van de huidige uitkeringen met strikte voorwaarden. Doordat een onvoorwaardelijk basisinkomen voor iedereen voor koopkracht zorgt, wordt de druk op werkgelegenheid geringer. De drang en dwang naar werkgelegenheid zal afnemen. Immers, bij stagnatie van werkgelegenheid blijft de koopkracht gewaarborgd. Werklast wordt dan meer werklust. Naast welvaart krijgen welzijn en werksfeer dan meer impact. Hierdoor zal er minder burn-out en overspannenheid optreden.
Alleen zij die naast het basisinkomen meer inkomen willen, zullen zich dan op de arbeidsmarkt melden. Dit zal de positie van werknemers versterken. De angst voor werkeloosheid zal geringer worden. Meer arbeidskrachten zullen zich dan vrijwillig melden als flexwerker of zzp-er. En meer arbeidskrachten kunnen zich dan inzetten voor vrijwilligerswerk, mantelzorg en de opvoeding van kinderen. Uiteraard blijft een basisbaan bij de overheid mogelijk. Vrijwilligheid kan ook daarbij dan voorop staan.

Tot slot, de zender straalt, maar de ontvanger bepaalt.

Apostel Willem
(Adrianus Groen)
Juli 2020
Afbeelding van Olya Adamovich via Pixabay