In 1977 was de PPR (een van de oprichters van GroenLinks) de eerste partij die vertegenwoordigd was in het landelijke parlement die het basisinkomen in haar verkiezingsprogramma opnam. Dat bleef daar staan tot de vorming van GroenLinks in 1989.
De andere belangrijkste oprichters van GroenLinks waren de CPN (communistische partij die afscheid had genomen van het communisme) en de PSP (Pacifistische Socialistische Partij). De CPN was sceptisch over het basisinkomen en de PSP was verdeeld.
In 1985 publiceerde het overheidsorgaan WRR (Wetenschappelijke Regeringsraad) een rapport waarin werd gepleit voor een half basisinkomen.
PPR-onderhandelaar Bram van Oijk drong er niet op aan dat het basisinkomen in het eerste verkiezingsprogramma van 1989 zou worden opgenomen. Dit idee ontbrak dus in het eerste verkiezingsprogramma.
Bij de vorming van 1994 van de Paarse coalitie PAARS (de eerste coalitie in Nederland van een regering zonder het CDA) stelden de onderhandelaars van de VVD-er Zalm en de PvdA-er Adelmund een langzame introductie van het basisinkomen voor, maar de partijleiders waren het niet eens met het idee.
De basisinkomen discussie ging door en de partijleiding van GroenLinks stelde in 1996 een compromis voor: een half basisinkomen, voetinkomen genaamd.
Op de partijconferentie in 1996 pleitte Alexander de Roo voor een verdubbeling. “Alleen met twee voeten kun je op een trampoline springen”. Dat idee werd ternauwernood afgestemd. 100 voor en 101 tegen.
Ook in de sociaal-democratische partij PvdA was er een levendige discussie over het basisinkomen. Daar bereikten voorstanders van het basisinkomen – waaronder voormalige ministers, 40% van de stemmen op diverse partijconferenties, maar nooit een meerderheid.
In die tijd was slechts 19% van de bevolking voor. 81% was tegen.
Met de toenemende economische welvaart en het afnemen van de werkloosheid vervaagde de discussie over het basisinkomen in Nederland.
Het waren de publicatie van Gratis Geld van Rutger Bregman in 2014 en verschillende programma’s op televisie die de discussie nieuw leven inblazen. En natuurlijk het Zwitserse referendum in juni 2016 in combinatie met de plannen voor serieuze grootschalige experimenten in Canada en Finland.
Op de GroenLinks-partijconferentie van december 2016 voor het verkiezingsprogramma van 2017 zijn twee amendementen ingediend. Beiden werden afgewezen door de partijleiding.
- Introductie van het basisinkomen in acht jaar. Dat amendement is verdedigd door twee Friese partijleden Jan Atze Nicolai en Brigitta SCHEEPSMA. Het werd ternauwernood afgestemd. 47% voor en een kleine meerderheid tegen.
- Het amendement van Alexander de Roo en 250 leden uit het hele land om voor een grootschalig experiment te gaan – zoals Finland destijds van plan was – kreeg echter een meerderheid van 80%.
Partijleider Jesse Klaver bracht dit idee in bij de regeringsonderhandelingen. Er werd een compromis bereikt met de partijleiders Rutte en Buma: “gemeenten zijn vrij om te experimenteren met basisinkomen.” GroenLinks besloot echter niet deel te nemen aan de regering en de andere partijen gooiden dit idee weg.
Uit opiniepeilingen bleek dat toen 40% van de bevolking voorstander was van een basisinkomen (voornamelijk linkse kiezers) en 45% tegen voornamelijk rechtse kiezers.
Om het draagvlak voor het basisinkomen te vergroten nam onze Vereniging het initiatief om berekeningen te maken over de impact van een basisinkomen op de kwetsbare mensen in de samenleving. Het idee (Basisinkomen 2.0) was een basisinkomen van € 600 voor elke volwassene, € 300 voor de eerste twee kinderen en € 600 voor elk huishouden. Een alleenstaande zou € 1.200 basisinkomen krijgen en een paar € 1.800.
Het Nibud becijferde in april 2019 dat bijstandsgerechtigden tussen de € 22 en € 200 zouden winnen, afhankelijk van het aantal kinderen
Dit rapport werd goed ontvangen door de pers.
In juni 2020 het belangrijke overheidsorgaan CPB uit zichzelf het initiatief om het basisinkomen 2.0-model door te rekenen.
De CPB berekeningen werden gedaan voor 200.000 verschillende huishoudens en lieten zien dat de onderste 20% gemiddeld een kleine 20% zou winnen en de rijkste top 20% een kleine 10% zou verliezen. Het zei echter ook dat de (vrijwillige) werkloosheid met 8% zou stijgen. Dat cijfer domineerde de berichtgeving in de pers. In een basisinkomensmaatschappij krijgt werkloosheid een heel andere betekenis en experimenten hebben aangetoond dat jongeren langer zouden studeren, dat jonge ouders meer tijd zouden nemen voor hun pasgeboren kinderen en dat banen met een laag inkomen beter betaald zouden worden. Deze positieve effecten nam het CPB niet mee.
De acht procent meer vrijwillige werklozen schokten de leiding van GroenLinks en ze besloten af te zien van de basisinkomensroute, hoewel een meerderheid van 96% op het GroenLinks-congres in juni 2020 de leiding had gevraagd om naar het CPB te gaan om een herhaling van basisinkomen 2.0 te doen in versie waarbij de hoogste 20% inkomens geen basisinkomen zouden ontvangen. Deze afwijzing om gevolg te geven aan het besluit van het partijcongres veroorzaakte veel woede bij een deel van de GroenLinks leden.
Bij de voorbereiding van de verkiezingen van maart 2021 werd een felle strijd over het basisinkomen uitgevochten over de tekst van het volgende verkiezingsprogramma. Zie hier de belangrijkste amendementen.
Het gekissebis kreeg aandacht in de nationale media. Het resultaat was dat het amendement (nr. 179) van Alexander de Roo om een gedeeltelijk basisinkomen van € 500 in te voeren werd verworpen. 43% voor en 49% tegen. Ook een voorstel (nr. 200) van Robin Ketelaars voor de invoering van een basisinomen van € 1.500 in 4 jaar kreeg maar tegen de 40 % van de stemmen.
Gelukkig kreeg de wijziging (nr. 201) van Jan Atze Nicolai “een basisinkomen in acht jaar invoeren” wel een kleine meerderheid. De partijleiding was niet geamuseerd, maar accepteert de uitkomst.
Jesse klaver heeft dit inmiddels openlijk omarmd, luister in dit gesprek op Radio 1 vanaf minuut 21.
Alexander de Roo, januari 2020