Uit het neoliberale moeras met eerlijker belasting van vermogens en een welvaartsdividend

Jan Soons schreef een boek met een pleidooi voor een economie die dienstbaar is aan de mens.
Hier volgt het eerste deel van het resumé in zijn boek waarin hij het neoliberalisme aan de kaak stelt.

Na de Tweede Wereldoorlog waren we veel dank verschuldigd aan onze Amerikaanse, Canadese en Engelse vrienden. Zij wisten ons te bevrijden van de Duitse bezetters. Die dank daarvoor kan niet groot genoeg zijn en blijven. Maar je vrienden danken wil nog niet zeggen dat je hun hele levensstijl moet kopiëren. En dat laatste is wél gebeurd.

Geopolitiek streden het kapitalisme en het communisme om verspreiding van hun ideologie. Het is heel begrijpelijk dat West- Europa daarin partij koos voor de Amerikaanse kant. Maar met die keuze hebben wij ook de ‘American way of life’ overgenomen. En die leefstijl van ‘Keep up with the Joneses’ vergt een honderd procent focus op economische groei en welvaart, hetgeen volgens Marcuse leidt tot een eendimensionaal en materialistisch bestaan. Politiek vertaalde deze ontwikkeling zich in een neoliberaal beleid met als gevolg dat de mens ondergeschikt werd gemaakt aan de economie. En wie daarin een rol van betekenis kon vervullen, was verzekerd van zijn bestaansrecht. Voor diegenen die daarin niet wilden of konden participeren was geen clementie.

Anders en meer dan in de Verenigde Staten hebben wij in Nederland een heel scala van sociale voorzieningen opgetuigd, waardoor niemand honger hoeft te lijden en iedereen verzekerd is van een onderdak. Dit is zelfs in artikel 20 van de Grondwet vastgelegd. Maar de sociale voorzieningen hebben er ook toe geleid dat de burger in grote en steeds groter wordende mate afhankelijk werd van de overheid en haar bureaucratie. Ook hebben de sociale voorzieningen niet kunnen voorkomen dat in het zo welvarende Nederland nog steeds bijna 1 miljoen mensen onder de armoedegrens leven. De bureaucratie heeft ons inmiddels, zeker door de Toeslagenaffaire, laten zien waartoe controle door de overheid kan leiden.

Vooral door de globalisering werd het productieproces van veel grote en zeer grote bedrijven zodanig veranderd, dat nog slechts een klein percentage van de beroepsbevolking in vaste dienst was bij het oorspronkelijk moederbedrijf en de meerderheid voor toeleveranciers werkte. De onzekerheid over de continuïteit in opdrachten van dat ‘moederbedrijf’ en daarmee de focus op zo laag mogelijke prijzen, projecteerden deze bedrijven op haar medewerkers met als gevolg dat steeds meer werknemers slechts op flexibele basis werden ingehuurd tegen steeds lagere beloning en verminderde arbeidsomstandigheden. Dit proces heeft ertoe geleid dat ca. 40% van de werkenden geen vast dienstverband heeft. Daarmee nam de bestaansonzekerheid met forse schreden toe.

De focus op economische groei, dat inherent is aan het neoliberalisme, leidde tot een eenzijdige aandacht voor winstmaximalisatie en rationalisatie van bedrijven. De rol van de overheid beperkte zich in hoofdzaak tot facilitator van de eigenaren van de factor kapitaal. Zo kon het gebeuren dat onder leiding van het eerste kabinet Lubbers een relatief grote loonmatiging werd doorgevoerd, die naar later bleek, de opmaat was tot een structurele verlaging van de arbeidskosten ten faveure van de overige inkomensbronnen als winsten, rente, huur en dividenden.

Ongeveer twee decennia later werden in 2001 ook de belastingen op kapitaalinkomsten verlaagd en werd voor Nederlands ingezetenen de dividendbelasting afgeschaft, werden bedrijfsoverdrachten tot 1 miljoen euro vrijgesteld van belastingheffing en werd de erfbelasting verlaagd.

Deze aanpassingen versterkten de vermogensongelijkheid en bracht Nederland naar een positie als land met de grootste vermogensongelijkheid binnen Europa.

Per saldo bedraagt de belastingheffing op vermogensbestanddelen nog geen 13% van hetgeen de schatkist jaarlijks ontvangt aan belasting en sociale premies, terwijl de andere burgers de rest van de overheidsfinanciën moesten opbrengen.

Doordat vermogen wetmatig vele malen sneller accumuleert dan de economische groei, zoals Piketty ons laat zien, werd de kloof tussen de’ haves’ en ‘have-nots’ als maar groter. De veel lagere belastingheffing op vermogen en het ontbreken van enige vorm van belastingheffing op vermogensaanwas, rente, huur en dividend maakte de kloof alleen nog maar groter.

Willen we een inclusieve samenleving bereiken, dan ligt het sleuteltje daartoe in het realiseren van een eerlijke verdeling van onze welvaart. En zo’n rechtvaardiger verdeling kan niet zonder een structurele herziening van ons systeem van belastingheffing. Zo’n structurele herziening zou gericht moeten zijn op het creëren van een gelijk speelveld in de heffing van belastingen. Om met Piketty te spreken zou het niet moeten uitmaken hoe je aan je geld komt. Of het komt door stijgende koersen van aandelen en obligaties, door waardevermeerdering van onroerend goed of door arbeid of ondernemerswinsten, in alle gevallen zou eenzelfde belastingpercentage moeten gelden.

In mijn boek  heb ik geprobeerd aan te tonen dat we van zo’n uniforme belastingheffing nog heel ver af staan.

Naar mijn vaste overtuiging kan zo’n gelijk speelveld niet langs de weg van de geleidelijkheid gecreëerd worden. Ik pleit dan ook voor een sterke, zo u wilt revolutionaire, ommezwaai in het fiscale denken. Vergelijk het met Joe Biden. Het roer moet om door rigoureus afscheid te nemen van het neoliberale denken.
De economie moet weer ten dienste komen te staan van de mens. De mens mag niet langer slechts als productiefactor gezien worden. De mens moet in zijn waardigheid hersteld worden.
En dat kan zodra we het eerder bedoelde gelijk speelveld in de belastingheffing bereikt hebben.

De visvijver waaruit de overheid kan putten wordt dan zoveel groter. Immers de overheid krijgt in dat geval de beschikking over veel meer inkomsten waardoor zij haar taak als herverdeler van de collectieve welvaart eenvoudiger kan realiseren.

En de crux is om uit die collectieve welvaart eerst een percentage van ruim 20% te verbijzonderen en dit, in de vorm van een basisinkomen of welvaartsdividend, ten goede te laten komen aan alle belastingplichtigen. De rechtvaardiging voor dit idee ontlenen we aan Dennis Milner, die hiervoor in zijn boek ‘Higher Production by a Bonus of National Output’ al direct na de Eerste Wereldoorlog in 1920 onder de noemer ‘staatsbonus’ pleitte. Volgens Milner is het productievermogen in het heden het gemeenschappelijk resultaat van lopende inspanningen en het sociale erfgoed aan vindingrijkheid en vaardigheden in het verleden. Het is een morele verplichting om alle burgers in gelijke mate te laten delen in dat sociale erfgoed.

Met een welvaartsdividend ter grootte van ruim 20% van het BNI in het voorgaande jaar, leggen we een basis in het bestaan van alle burgers, waardoor niemand meer in bestaansonzekerheid hoeft te leven.

Ik laat in mijn boek zien dat zo’n welvaartsdividend in hoogte fluctueert met het BNI en dan thans een bedrag van rond de 1.500 euro per belastingplichtige per maand verantwoord is.

Jan Soons, januari 2022

Wordt binnenkort vervolgd.
Lees ook de recensie van het boek: UIT HET NEOLIBERALE MOERAS, boek van Jan Soons