Waarom vond de WRR het nodig om zich af te zetten tegen het idee van een basisinkomen? Daarop is het antwoord niet moeilijk te bedenken: omdat het basisinkomen steeds meer bekendheid krijgt en aan populariteit wint. Dat doet kennelijk de paniek in de academische wereld toenemen, maar het geeft de burger die voorstander is van een basisinkomen moed.
Bert Voorneveld schreef op zijn website vier blogs over het recente WRR-rapport Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht.
Hieronder volgt zijn vierde blog over de WRR en het basisinkomen.
Aangezien het rapport geschreven is door wetenschappers lagen onze verwachtingen hoog. Je rekent niet alleen op een aantal lumineuze ideeën, maar eerst en vooral op een heldere analyse, een concrete probleemstelling en een logische redenering naar de aangedragen oplossingen, c.q. adviezen.
Dat alles ontbreekt hier helaas.
Vreemd is allereerst de keuze van het onderwerp, de kwaliteit van werk, want die kwaliteit wordt niet bepaald door de overheid, maar primair door de werkgevers en (in mindere mate) door de vakbonden via het arbeidsvoorwaardenoverleg. Het zijn dan ook vooral de sociale partners die door de WRR worden aangespoord, hoewel de WRR niet hen, maar de overheid behoort te adviseren. De WRR heeft het over “oneerlijke concurrentie tussen werkenden met verschillende contractvormen”, maar heeft geen voorstellen op dat punt. Dat zou ook wat prematuur zijn, want de nieuwe ‘Wet Werk in Balans’ die daar wat aan moet doen is zojuist, twee weken voor het WRR-rapport, in werking getreden.
Vreemd is ook dat de WRR het uitvoerig heeft over de mensen die geen (of te weinig) werk hebben, want de werkgelegenheid staat nu net op een historisch hoogtepunt. Meer werkenden dan ooit en meer gewerkte uren dan ooit. Toch moeten de mensen die een uitkering hebben ook aan het werk, want werk is goed voor ze. Althans als het ‘goed’ werk is.
Dat ‘goede’ werk is er niet in voldoende mate en de meeste uitkeringsgerechtigden matchen niet met de bestaande vacatures, dus er is voor deze groep aangepast (‘goed’) werk nodig. Omdat het bedrijfsleven deze mensen niet zomaar een aangepaste baan gaat geven komt de WRR met een hele snoepwinkel aan incentives. Van langdurige subsidies tot nog langer durende “begeleiding”, die begint nog voor de baan er is en voortduurt tot nadat de baan is opgeheven. Daarnaast moet ook de overheid dergelijke ‘basisbanen’ scheppen
Hiertoe heeft de WRR de oude ‘Melkertbaan’ weer uit de mottenballen gehaald. Uiteraard voorzien van een nieuw etiket: de ‘basisbaan’. Klinkt beter dan ‘werkverschaffing’, maar lijkt hetzelfde. Ik zeg ‘lijkt’, want de WRR legt niet uit wat we eronder moeten verstaan.
Dat de WRR het idee van een ‘basisbaan’ naar voren schuift is, schrijft men zelf, “deels een antwoord op de veranderende arbeidsmarkt”. Maar zo veranderd is de arbeidsmarkt op dit punt helemaal niet. Al vele decennia is er een harde kern van uitkeringsgerechtigden. Mensen die op de reguliere arbeidsmarkt kansloos zijn. Daarom hadden we de WSW, maar die is de facto de nek omgedraaid.
Vanaf 1994 hadden we de Melkertbanen, maar die zijn in 2004 weer afgeschaft, met name op aandringen van de SER, dus dezelfde sociale partners waarop de WRR nu (deels) een beroep doet om ze weer in te voeren! Vanwege de “veranderende arbeidsmarkt”?
Veelzeggender is het andere argument dat de WRR aandraagt voor de ‘basisbaan’, namelijk dat het “ook deels een antwoord (is) op het idee van een basisinkomen”. Daar komt de aap uit de mouw!
Het wordt nog duidelijker doordat de WRR er met gevoel voor dramatiek op laat volgen: “waarom zouden we degenen die willen en kunnen werken dan ‘afschepen’ met een inkomen in plaats van te zorgen voor goed werk?”. Dit is een valse tegenstelling, een klassieker onder de drogredeneringen.
Een basisinkomen is geen uitkering voor werklozen en werkverschaffing kan dus ook geen alternatief voor een basisinkomen zijn.
Het idee van een basisinkomen lijkt op het eerste gezicht geen enkele relevantie te hebben voor het onderwerp van dit WRR rapport, maar dat blijkt anders als we de grote lijn er nog even bij halen.
Het gaat volgens de WRR om drie belangrijke condities: grip op geld, grip op het werk en grip op het leven. Die condities worden nader geconcretiseerd naar “voldoende (financiële) zekerheid (…), ook in verhouding tot anderen en op de lange termijn”. Naar “een zekere vrijheid, waarbij een beroep wordt gedaan op onze capaciteiten” en naar “voldoende tijd en ruimte om werk te combineren met zorgtaken en een privéleven”. Laten dat nou nét de zaken zijn die door de voorstanders van een basisinkomen worden gezien als de belangrijkste voordelen ervan!
De conclusie is onontkoombaar, namelijk dat de WRR met dit rapport niet alleen wil pleiten voor ‘goed werk’, maar vooral tégen een basisinkomen.
Niet verwonderlijk, want de vier schrijvers van het rapport zijn zonder uitzondering verklaarde tegenstanders van een basisinkomen. De eerstverantwoordelijke, prof Engbersen, al sinds 1993, zoals
hier blijkt. Ook de in de media meest geïnterviewde auteur, projectcoördinator prof Monique Kremer, is al langer tegenstander van een basisinkomen, zoals
hier blijkt. Dat geldt ook voor prof Arnoud Boot (zie
hier) en WRR-medewerker Robert Went (zie
hier).
Resteert alleen nog de vraag waarom de WRR het nodig vond om zich af te zetten tegen het idee van een basisinkomen. Daarop is het antwoord niet moeilijk te bedenken: omdat het basisinkomen steeds meer bekendheid krijgt en aan populariteit wint. Dat doet kennelijk de paniek in de academische wereld toenemen, maar het geeft de burger (die voorstander is van een OBi) moed.
Nu alleen nog beslissen welk soort basisinkomen en hoe het -precies- moet worden ingepast in ons sociaal-economische en fiscale stelsel.
Eitje, toch?
Bert Voorneveld, januari 2020
Voor alle vier blogs op zijn website zie:
Zie ook het commentaar van Els Roumen op dit WRR-rapport: Moet de Basisbaan ons het Basisinkomen laten vergeten?